PIM EN MIEN
Roman in 1 hoofdstuk

In glijvlucht was hij beland op haar dak naast de schoorsteen. Na de beleefdheid in acht genomen te hebben, vroeg hij mij wat hem te doen stond. Ik keek hem niet-begrijpend aan, maar, mijn registers opslaand onder de letter P - de bladzijden ritselden in de oostenwind - kreeg ik een ingeving. Ik streek de bladen glad, en blies een vlieg weg die midden over mijn zon liep.
    'Men moet de consequenties nu eenmaal dragen,' zei ik, 'neem uw kruis op, mysterium crucis. Rood bloed op ongeverfd hout is in eeuwigheid niet uit te wissen. Tevergeefs zal men al het water der zee erover uitstorten. Mais, revenons à notre lanterne.'
    'À la lanterne!' il cria, doch zijn gekrenkte gelaatsuitdrukking viel en viel, spatte uiteen in miljoenen kristallen, baande zich een weg in kringen die steeds breder werden, eenparig versneld, fataal en onafwendbaar.
    Dat maakte mij mistroostig. U moet rekenen, hij is mijn evenmens, evenwijdig aan de stand van Saturnus. (Zijn satellieten zijn rood-geel gestreept en draaiend om de as van uw moeder.) Wel trachtte ik nog de brokstukken bijeen te zoeken, maar het water spoelde ze weg - dames links, heren rechts. En gestadig breidde zich het water uit, omspande zonder erbarmen de kosmos, tikte en drupte neer in mijn oren, loodrecht aan iedere zijde. Ik administreerde elke druppel, maar vele raakten zoek.
    Niettemin kon ik niet al zijn wensen wantrouwen, en dus gaf ik hem een vlaggestok, vlijmscherp en hangend aan een snoer van geprepareerde vastendagen. (De Litanie der Ontzenuwde Spiegelgevechten geeft hiervan een tragisch voorbeeld. Verdere gegevens volgen.) Dankbaar nam hij het geschenk in ontvangst en trok er zich aan omhoog, opwaarts en nederwaarts, op 30 graden zuiderbreedte. In strijd echter met wat wij hoopten, werd het decreet niet ingetrokken; meedogenloos woei de schoorsteen voor ons uit, aan elk uiteinde een scharlakenrode aartsengel, koorddansend over de projectielijnen van de dampkring.
    'Quo vadimus,' vroeg ik hun smekend, maar zij haalden hun schouders op, schouder aan schouder. IJle spinnewebdraden, glinsterend in het sterrelicht, omwoekerden mijn voeten, zij ontnamen mij mijn schaduw en mijn gewicht; links en rechts ondersteunden zij mij, in spiraalvlucht over de bergen, bij de zeven dwergen, is DUIZENDmaal schoner dan u!!!
    Niemand had kunnen verhinderen dat intussen alle genodigden gearriveerd waren; hun brilleglazen verenigden zich tot een zeskantige spiegel, wij zien nu door een spiegel in een duistere rede. Duister bleef het toch, waarom zouden wij dan niet in een droom geloven? Zeg mij wat ge gedroomd hebt en ik zal u zeggen wie ge zijt. Dat liet ik mij geen twee maal zeggen, ik voegde de daad bij het woord, ging op in rook (een blauwige walm achterlatend als resterend volume) en trok mij terug in de koraalriffen nabij het eiland Mahenza.
    Maar ook thans bleek de scheidsmuur zwak en verbrokkeld te zijn: de aldaar pagaaiende archivarissen bewezen het mij. Zij bewogen zich, op kruinhoogte, praalziek op hun met leemaarde besmeurde beukenbladeren, verwaaid in regen en achterdocht. Hun ogen doorpriemden mij, aldus trok ik me op aan hun blikken, zette deze naast elkaar overeind, nam ze onder de armen, en schoorvoetend wandelde ik door het zanderige prisma der vergetelheid naar de kust.
    Onzichtbare beletselen remden mij. Een torenklok sloeg negen. Het zien der omgeving werd moeilijker van minuut tot minuut, en niets anders vond ik dan


Uitzicht uit Pims kamer of 'Die Geburt der Tragödie aus den Geiste der Musik'

standbeelden van vermoorde staatslieden, ontsnapt uit de stadsparken, waar zij meesmuilend hadden neergezien op de aan hun voeten groeiende rozen en violen. Het vinden van een viervleugelig insekt gaf mij echter weer ruimschoots moed en deed me besluiten, berouw te gevoelen over mijn en dijn, oost of west, zij zullen worden witter dan sneeuw...
    Berooid vanbinnen en vanbuiten, keerde ik dus terug, gekleed als een krijgsman die zich heeft overgegeven aan verregaande strandvonderij. (Es wär' zu schön gewesen, es hat nicht sollen sein.) Via een houten rechthoek, geabsorbeerd door sluike etherdampen, kwam ik languit weer bij mijn kruisverhoor aan.
    Mijn azuren restant stond nog geduldig op het dak, ik vereenzelvigde mij ermee en thans werd ik ook door Pim herkend, de trouwe schatbewaarder. 'Gij zijt zéér aardsch, gij zijt mij zéér verwant,' citeerde hij, en hij stak een sigaret op.
    'Daartegen is een doeltreffend serum in de handel,' zei ik, 'rode bloedlichaampjes (of erythrocyten), eventueel bedrijfshygiëne.'
    Daarover echter moest nader overleg gepleegd worden en wel met het koperen uithangbord, dat knarsend zijn plicht deed: in de linkerhand droeg het een bloesemtak die het verwelken nabij was, in de rechterhand een masker waarop de lach verstorven was. Ik wees ernaar en zei: 'In hoc signo vinces.' Maar mijn metgezel schudde het hoofd. 'Wij moeten verder op, steeds verder. Wij hebben nog geen rekening gehouden met het aantal der zandkorrels op de aarde, evenmin met de zilverwitte glans, die vanuit het zenit neerdaalt tot op de bodem der oceanen, tot op de zonnewijzers der renbanen. Hebben wij ooit onze vijfsnarige zwemvliezen gebruikt? Hebben wij ooit de zwaluwen vergezeld naar het culminatiepunt van de regenboog? Zigzagsgewijze zal de ornithologie zich op ons wreken en buiten haar is geen ander zoenoffer mogelijk. Je denkt wel, in je toneelmatige zelfverzekerdheid, dat een onverdroten zandsteengroeve geen vat op je zal hebben, maar wacht u voor de verzuring der landbouwprodukten! Geen énkele wijzerplaat zal door een dergelijk machtsvertoon haar lancet doen ineenkrimpen...'
    Maar reeds lang sprak hij in het luchtledige, want het zendstation had zijn schuifdeuren gesloten. Onmiddellijk daarop had ook ik de zwavellucht bemerkt en had ik mijn vriend meegevoerd. Langs verduisterde speelhuizen sleepte ik hem naar een ondergrondse zeepziederij. Deze verkeerde - dankzij een tijdig toegepast damegambiet - in een uitstekende toestand en werd aan alle zijden geschraagd door voetangels en klemmen. Wij klopten, en onmiddellijk daalde de temperatuur.
    Een witgepleisterde lakenwever bracht ons naar de sleuteldrager van het tribunaal. Deze nam ons op van het hoofd tot de voetzool en gaf ons weinig kans, om ooit de palmen van het walhalla als waarborgsom te kunnen storten.
    'Waarom hebt gij ons dan geroepen?' vroeg ik, 'waarom mogen wij in het beloofde land slechts een blik werpen om er vervolgens voor


Uitzicht uit de alkoof

eeuwig uit verbannen te worden? Zal ooit het gekras der raven ons kunnen bekoren nadat wij de zang der leeuweriken gehoord hebben? Haalt gij uw schouders op? Welnu, wij niet, wij keren terug naar onze zandwoestijn, en laat de hovenier ons bij verstek veroordelen.'
    Langs vierkantsvergelijkingen, waarop groen-aangeslagen wichelroeden twee aan twee hun wilsbeschikking lieten verkommeren, belandden wij weer op de trottoirband. Mijn metgezel, die zich intussen, dankzij zijn tweestemmige trommelvlies, van zijn wijdlopigheid hersteld had, greep nu ijlings naar de helm van Jeanne d'Arc, maar strijdlustig als zij was, doorkliefde zij terstond met woekerwinst zijn kopieerpers.
    'Vive la France!' riep ik, maar zij antwoordde: 'O Mensch! Gib acht! It takes three generations to make a gentleman.'

            En ik hoorde haar aan.
                Met een lach en een traan:
                    'k Had de zon nooit zó dreigend zien dalen.
                        En dat bleke gezicht
                            Werd luguber verlicht
                    Door de laatste, noodlottige stralen.
                                                (Vrij naar De Génestet)

Ik sloot het gordijn. Geen enkele lichtstraal zou meer worden toegelaten. Ieder streepje zon, elk vleugje warmte zou onherstelbare schade toebrengen aan de kunstig gevormde poppen van het wassenbeeldenspel. De veiligheidskleppen zette ik op A B C D (blijft jarenlang goed). Door een der schietgaten, die in de zijmuur van de aangrenzende alkoof van oudsher intact gebleven waren, kon ik, zonder zelf bemerkt te worden, Pims doen en laten gadeslaan. In verband met de vespertijd scheen hij behoefte te hebben aan een dosis ascetische hersengymnastiek, want in galop doorkliefde hij de met zaagvissen doorweven heideruimte. Wie op zijn weg kwam, werd geregen aan de sabel, die hij tot dit doel aan de manen van zijn paard gehangen had. Wie daarna bevrijd werd, volgde hem blindelings.
    Na zeven jaren slaagde hij erin het voorbalkon van een achter rododendronstruiken verborgen vrouwenklooster te bereiken. Na zijn gevolg te hebben weggezonden, begaf hij zich terstond naar een boetecel en overdacht zijn roekeloze convexiteit. Hoeveel uurloon was hem al die jaren verstrekt en van hoe weinig vaseline had hij de traliën van zijn kathedraal voorzien! Turftrappers die uitheemser waren dan hij, hadden hun gezeefde schuimkoppen oneindig veel verder het luchtruim ingeblazen dan hij...! Weliswaar was het hoofdseizoen voorbij, maar de laatste stralen van de zon en haar langste schaduwen zou hij opvangen en in zijn herinnering prenten als een uitgewrongen vampier.
    Deemoedig greep hij zijn valies en reisde volgens de koudwater-


Uitzicht uit Mien's boudoir

methode het morgenrood tegemoet, zwevend tussen hoop en vrees. Aanvankelijk scheen de vrees het te winnen, want de wekker, die hij zo lang veronachtzaamd had, bleek verroest te zijn en volslagen onkundig van de flora en fauna van het lunapark. Tevergeefs poetste hij, schudde hij en smeekte hij, zeven dagen en zeven nachten, het uurwerk bleef hermetisch gesloten.
    Op de achtste dag echter was Apollo hem genadig en fluisterde hem de raad in, zijn ordeteken van het Gulden Vlies als sleutel te gebruiken. En terstond geschiedde wat hij verlangde: het skelet van de eendagsvlieg


Pim en Mien als Romeo en Julia

voorzag zich van verklarende aantekeningen, zijn blazoen veranderde zich in een bizarre suggestie. Overbelast, maar gelukkig als een struisvogel die zijn kop in het zand steekt, begaf hij zich thans ten tweeden male naar het Mekka zijner dromen, vijftien dagreizen ten westen van het kardinale punt.
    Verbaasd vroeg hij zich af hoe hij ooit zijn ouderdom als excuus had aangewend toen hij de moleculen vaarwel gezegd en met theatraal gebaar zijn heil in de Eiffeltoren gezocht had, om, tot de tanden gewapend, in de Afrikaanse woestijnen de tafels van vermenigvuldiging te gaan opzeggen. Weliswaar was zijn vervolgingswaanzin niet van terugwerkende kracht, maar zijn talisman gaf hem in allerlei toonaarden te kennen dat deze treurmars onder geen enkel voorwendsel gebisseerd zou kunnen worden. Overdenkend hoe overtollig deze waarschuwing was en hoe verschaald de donkerbruine wijsheid die er zich achter verschool, voelde hij hoe een duistere glimlach zijn gelaat versfinxte.



    'Babylon, Babylon,' sprak hij, 'schoon zijn uw tempels en sterk zijn uw muren, maar verderfelijk is de wijn die u doorvloeit als het bloed een mensenlichaam. Eenmaal heb ik u liefgehad, ik heb mij dronken gedronken aan uw schoonheid, vastenavondgekken hebben mij naar de hoogste top van de Nebo gevoerd; onder een glazen stolp hebben zij mij tersluiks een wambuis aangetrokken. Maar uiteindelijk heeft dit alles de toets mijner onrust niet kunnen doorstaan. Zo ben ik dan weliswaar wederom binnen uw poorten beland, maar geen enkel procédé zal erin slagen mijn nachtslot te verbreken.'
    Babylon antwoordde hem hierop niet.
    Hierna verloor ik, door een verdoezelde bijkomstigheid, Pim enige minuten uit het oog. Deze pauze nam ik te baat, om de vermiljoenkleurige sleutels op te rapen, die thans binnen mijn bereik gekomen waren. Zij hadden tot schreiens toe aan gewicht verloren en een dikke laag roest overdekte ze: te lang hadden zij liggen vermolmen tussen zeewier en wrakhout. Een geur van gal en azijn bezwaarde de lucht rondom.
    Ik stak de sleutels bij me en wierp mijn paspoort in het vuur. Nu zou ik


Portret van de schrijfster

dus eindelijk, na de vuurdoop doorstaan te hebben, mijn zozeer vermaledijde, maar daarom niet minder terrasvormige piramide de vrije teugel laten, ik zou de topzware kernpunten binnen de gestelde termijn vulcaniseren, ik zou de zondvloed negeren in de hoogste vorm van alle mystiek: de ontrouw aan de ootmoed.
    Tegelijk werd ik mij klaar en onweerstaanbaar ervan bewust dat de juiste toedracht haar voleinding naderde: de jakobsladder werd uitgezet tegen de voorjaarswolken en de waterval ruiste plechtig en sereen. Mij een weg banend door nevelen van tabaksrook zette ik alle ramen open. Ik nam mijn uitkijkpost weer in.
            In de harmonie der sferen zwom een goudvis.
            Pim keek ernaar.
            Zijn gekwelde trekken ontspanden zich.
            Ik gaf mijn ziel aan een vogel en stierf.
De vogel pikte naar mijn wijsvinger en vloog klapwiekend omhoog.
De vis kwam haar reeds tegemoet.
Uit hun vereniging ontstond een menselijke gedaante; haar kleed had de kleur van smaragd.
'Wil je mijn vrouw worden?' vroeg Pim.
'Ja,' zei Mien.

* * *


Leiden, maart 1944.

Kijk hier voor meer informatie over dit verhaal.