"Langsam ist das Erleben aller
tiefen Brunnen: lange müssen sie
warten, bis sie wissen, was in
ihre Tiefe fiel." (Nietzsche)

DE WATERPUT


Wie heeft in uwe diepte een steen geworpen,

misschien al uren, weken, jaren her,

te midden dezer wildernis, waar ver

buiten bereik van stemmen uit de dorpen

uw water lag verstild, in droom verzonken,

weerspiegelend slechts wolk en vogelvlucht,

verrimpelend alleen met zacht gerucht

als regendroppels in uw schoot verdronken.


Zijn ongeduld verbeidde niet de stonde

waarin gij waart gepeild. Thans, aan der wereld zoom

haakt gij naar wederkeer van stilte en droom,

nu echo's klaat'ren en uw bodem is geschonden.


                                 * * *

Leiden, 15 mei 1949.

Gepubliceerd in Ad Interim, 6e jaargang, nr. 10, oktober 1949, p. 285 (zonder het citaat van Nietzsche). In hetzelfde nummer werden ook haar gedichten 'Prélude' en 'Angèle Degroux' gepubliceerd.
De andere bijdragen aan dit nummer zijn van o.a. Gerrit Achterberg, Gerrit Kouwenaar en Simon Vinkenoog.

A. Roland Holst schreef haar:

"(...) vooral "De Waterput" reken ik, zonder voorbehoud, onder het allerbeste van wat ik in langen tijd van onze nieuwe poezie las, zoowel door een bewogenheid, die - en zoo vanzelf - tot haar uiterste gaat, als door de toon, de "aanslag", die diep en helder is als alleen water dat zijn kan." (zie 2 foto's van het brieffragment hieronder, van 1 juni 1949)